maandag 17 december 2012

‘Eens was er ...’


Het is goed dat niet alles wordt bewaard, de wereld zou kapseizen. Maar soms denk ik wel eens dat er met al die liters badwater toch ook een paar kindertjes te veel zijn weggegooid. Niet letterlijk nemen, ’t is maar beeldspraak, maar toch.

Een tijdje terug kregen we een mailtje van een onderzoeker, die via onze BNPP-pagina op het internet, ga ik niet uitleggen, ga zelf maar kijken, een tijdschrift op het spoor was gekomen. Hij zocht de jaargang 1904 van De Christen-Demokraat. Weekblad voor Nederland. Van die Demokraat, die verscheen tussen 1902 en 1914, is nauwelijks meer iets over. Wij hebben een handjevol jaargangen maar 1904 ontbreekt er aan. En in de rest van het land is die jaargang ook al niet bewaard gebleven. Tenminste niet in bibliotheken. Thuis bij iemand op zolder?
Maar iets ouder dan honderd jaar en nu praktisch geheel verdwenen. Overigens, zo zijn er meer. Als afsluiting van het BNPP project komen we in maart 2013 met lijsten waarop titels van periodieken die geheel verdwenen zijn of waarvan nog slechts enkele nummer over zijn. Dat wordt een treurig stemmend overzicht.
Kleine tijdschriften, kleine oplages: probleem nummer 1. Probleem nummer 2, bibliotheken hebben bij voorkeur complete, ingebonden jaargangen. Maar de praktijk blijkt vaak losbladig, beschadigd, incompleet, verzuurd en gescheurd. Restaureren, bijeen zoeken, actief verzamelen, voor dat soort dingen is door jarenlang systematisch bezuinigen anno nu nauwelijks of geen geld meer. Het lijkt er op dat we met zijn allen berusten in het feit dat het verleden nu eenmaal verleden is. En dat is een nog treuriger vaststelling dan dat we ontdekken dat er periodieken niet meer bestaan.
Tegen de tijdgeest in bewaren wij voorlopig zoveel mogelijk van dit soort verweesde periodieken. We zullen ze aan de vergetelheid ontrukken door ze op te nemen in lijsten, als getuige van ‘Eens was er’.

Overigens waar in dit stukje periodieken werd geschreven kan met enige aanpassing van de tekst ook archieven worden gelezen. En daar word ik dan nog treuriger van.

Tot nu toe echt een stukje dat past bij de tijd van het jaar; korte dagen en minstens vijftig tinten grijs aan het zwerk. Dus nou iets lolligs.

In zes jaar tijd hebben we 81 onderzoekers kunnen helpen, uitgebreid of slechts kort, met hun dissertatie. Waaronder twintig VU-onderzoekers. Dat weten we omdat we eens geteld hebben. Onder druk van de tijden tellen we tegenwoordig wat vaker dan we deden. Vind ik wel goed hoor, maar je moet oppassen dat je niet alleen maar aan het tellen bent, er moet ook nog wat gedaan worden. En dat hebben we dus. 81 Bezoekers. 81 Proefschriften. En daarnaast nog een heleboel andere bezoekers geholpen met hun werkstukken, hun scripties of met dat ene feitje. Zouden we ook eens moeten tellen. Maar dat doen we een andere keer. Nu gaan we aan de slag.

Houd de brievenbus in de gaten, december, dus Novum ploft straks op de mat. En bij de donateurs het jaarboek! Gaat over de zending.

Voor straks: geweldige kerstdagen en een gezond en voorspoedig 2013.

woensdag 7 november 2012

Welkom in de kerk


Ik ben een kerkganger, dus bij het verblijf in Londen hoort ook de keuze voor een kerk waar ik naar toe kan gaan. Vorig jaar was ik een weekend in Londen om daar met een groep mensen uit de Protestantse Kerk Amsterdam  kennis te maken met vernieuwende vormen van kerk-zijn. Daar had ik de indruk aan overgehouden dat Londen veel vitale christelijke gemeenschappen kent met een open houding naar gasten en nieuwkomers. Ik zag er naar uit om daar tijdens mijn onderzoeksverblijf eens nader kennis mee te maken.

Toen we in ons wijkje arriveerden, zag ik dat niet ver bij ons vandaan een oude kerk stond. Nader onderzoek leerde dat het een kerk van de Church of England was. Daarmee was voor mij al aan twee belangrijke criteria voldaan: de kerk was dichtbij en maakte bovendien deel uit van een groter verband. Ik vind het namelijk belangrijk dat een lokale gemeenschap zich verbindt met de wereldwijde kerk en haar traditie. De Anglicaanse kerk, zoals Nederlanders zeggen, trekt me in het bijzonder omdat ze zowel katholieke als protestantse elementen in zich verenigt. Op de hoek van onze straat staat ook een kerk, maar een billboard met iets over Licht schrikt me af.

Op zondag is er om acht uur een gesproken en om tien uur een gezongen mis. Aangezien onze dochters de gewoonte hebben om vroeg te ontwaken, besluiten we naar de eerste dienst te gaan. We arriveren, zoals vaker, te laat en sluipen om een paar minuten na achten het kerkgebouw in. De mis is reeds aan de gang in een nis van de kerk. Onze jongste produceert allerlei vrolijke, maar vooral harde geluiden, en we manen haar tot stilte. Je hoopt dan als ouder altijd op een bemoedigend knikje van een broeder of zuster, maar niemand van het kleine groepje mensen dat de gesproken mis uitvoert, kijkt op of om. Als onze jongste zich opnieuw niet stil kan houden, kijken we elkaar veelbetekenend aan. Om tien over acht staan we met zijn vieren in de nabijgelegen speeltuin.

Ik laat me echter niet ontmoedigen en na een bak koffie en een donut, ga ik met mijn oudste dochter naar de gezongen mis van tien uur. Daar worden we hartelijk welkom geheten, al is het inmiddels tien uur geweest. We gaan ergens aan de zijkant zitten, tussen een paar keurige dames met hoed. Als ik om me heen kijk, zie ik een gemeenschap met een veelkleurigheid die in Nederland zeldzaam is. De liturgie is goed te volgen met de paperassen die ik bij de ingang in handen gedrukt kreeg. De liturgie doet er hier toe, dat merk je, maar als protestant kom ik natuurlijk ook voor de preek. Die begint met een filosofisch aandoende bespiegeling over de dominantie van woorden in de westerse kerk. Als er daarna nog een citaat van E.M. Forster en een trotse vermelding van het bezoek aan een boeddhistische tempel volgen, haak ik af. Daar kom ik niet voor naar de kerk. Een preek mag wel iets meer over de bijbel, God en concrete mensenlevens gaan.

Het avondmaal maakt weer veel goed. Op dat moment in de liturgie worden de kerkelijke rituelen gevolgd, met lokale variaties natuurlijk, maar met een betrekkelijke objectiviteit. Mijn dochtertje en ik knielen voorin de kerk en krijgen de zegen. Het sacrament wordt mij onthouden omdat ik, zo lees ik later op het papier met de orde van dienst, blijkbaar mijn armen langszij hield en dat is het teken dat je wel de zegen, maar geen brood en wijn wil ontvangen. Zo onwillig ben ik helemaal niet, maar ik besluit het erbij te laten. Mijn dochter gedraagt zich intussen voorbeeldig en daar zijn slechts een paar piepkleine snoepjes en korte lezing uit Bobbie en de dieren voor nodig. Ik besluit haar te belonen en zo belanden we weer in de speeltuin – gezegend ditmaal.

Paul van Trigt

woensdag 17 oktober 2012

Toerist

Hoe bezoek je een stad? Het liefst loop en kijk ik rond op straat, dat bevalt me vaak beter dan het bezoeken van highlights. Mensen en gebouwen bekijken, hier wat eten en daar wat drinken, sfeer proeven. De wijk waarin ik, samen met mijn vrouw en twee dochtertjes, woon ligt ten zuiden van het centrum en is allesbehalve toeristisch: geen hotel of trekpleister te bekennen. Een fijne buurt om in te leven. Op een paar minuten lopen van ons huis ligt een prachtig park met sportfaciliteiten, een speeltuin en een eendenvijver. Een bezienswaardigheid is de onopvallende, maar mooie Victoriaanse begraafplaats waar buurtbewoners wandelen met kinderwagen of hond. Voor klasseverschillen kun je ook in onze buurt terecht. Een recent opgeknapte straat met luxe winkels en grote huizen loopt over in een straat met aftandse panden en een keur aan rommelige winkeltjes en kapsalons. Aan deze straat ligt een steegje waar ik regelmatig doorheen loop op weg naar mijn werk. Op de heenweg kijk altijd even naar de mensen die in de snackbar ontbijten, op de terugweg concentreer ik me op vrolijk spelende kinderen in een poging om nauwelijks te harden geuren te negeren. Genoeg te beleven, kortom, maar ik wil meer van de stad zien.

The East End is momenteel één van de hipste delen van de stad. Bovendien is het een probleemwijk: twee jaar geleden waren er rellen. We besluiten eens polshoogte te gaan nemen. De buurt maakt haar naam waar. Het type student Rietveld Academie is hier goed vertegenwoordigd en ik voel me licht burgerlijk achter de kinderwagen en gestoken in doorsnee sneakers, jeans en poloshirt. Toch treffen we hier heel charmante plekjes. Zo komen we terecht in een gemoedelijke modeshow met honden. De beesten lopen met hun baasjes over de catwalk, vaak gestoken in een truitje en soms ook met een hoofddeksel. Verderop ligt een markt, die je het gevoel geeft een klein paradijsje te betreden. Iemand maakt muziek, iedereen lijkt ontspannen hier. Beter wakker worden op zaterdagmorgen kan bijna niet. Mensen slenteren langs de kraampjes, of nemen een drankje op een van de terrassen. Mijn vrouw laat zich verleiden en schaft een of andere natuurlijke crème en een veel te duur brood aan. Ik protesteer zachtjes, maar tegen de authenticiteit van deze producten is niets bestand. Als we lunchen in een eetcafé krijg ik een broodje met ei, avocado en chorizo opgediend dat ik niet licht zal vergeten. The East End smaakt goed, maar heeft een bijsmaak. Onze reisgids heeft ons vakkundig om de sociale problematiek heengeleid.

Aan de westelijke kant van het centrum treffen we een andere wereld. Rijkdom slaat hier de klok. We wandelen door een soort Amsterdam Zuid, maar dan groter en duurder. De Amsterdamse PC Hoofdstraat is echt een lachertje vergeleken bij de winkelstraten hier. Als we de weg vragen aan een ouder stel, worden we vriendelijk te woord gestaan – eerder regel dan uitzondering in Londen. Ze wonen hier in de buurt, maar op het accent te beoordelen zijn het Amerikanen. Gaan jullie nog naar het Royal Hospital, vraagt de vrouw. Ik kijk naar haar lippenstift, die op een of andere manier niet correspondeert met haar bovenlip. ‘Wacht, ik loop wel even met jullie mee.’ We lopen met elkaar naar een enorm complex. Het blijkt een verzorgingstehuis voor oud-militairen te zijn: een prachtig negentiende-eeuws gebouw met lange gangen, grote tuinen, een eigen kapel en een chique eetzaal met hoge plafonds. We maken een praatje met een veteraan, die in een zwart-rood tenue rondloopt. Hij kent Nederland en herinnert zich nog de smell of friendliness die hij opsnoof bij het passeren van de Duits-Nederlandse grens.  We nemen vervolgens afscheid van de Amerikanen. De man heeft bijna geen woord gezegd, hij lijkt het allemaal best te vinden. Zijn slechtzittende pak en stoppels geven hem een nonchalance die ik sympathiek vind. Ik had me in zijn geval echter wel even druk gemaakt om die gestifte bovenlip: een highlight, maar dan anders.

Paul van Trigt

donderdag 4 oktober 2012

Paul van Trigt, onze man in Londen


Wellcome

Vlak voordat ik naar Londen vertrok, vroeg de bloggende archivaris Hans Seijlhouwer mij of ik een weblog over mijn verblijf in Londen wilde bijhouden. Eerlijk gezegd had ik niet verwacht dat ik iets op papier zou krijgen, maar het valt mee. Of het de moeite van het lezen waard is weet ik niet, maar omdat ik voor een van de financiers een verslag moet schrijven heeft het in ieder geval nut.

Het doen van een literatuurstudie in het kader van mijn promotieonderzoek is de belangrijkste reden van mijn verblijf in Londen. Aangezien mijn onderzoek over de geschiedenis van mensen met een visuele beperking gaat, was het een aardige toevalstreffer dat juist in september de Paralympics in Londen plaatsvonden. Dilemma’s uit de geschiedenis van mensen met beperkingen lagen in deze weken op straat. Wat opviel was het grote enthousiasme over de Paralympische Spelen in Londen. Dat mocht niet verhullen dat disability ook veel vragen en discussie opriep. Was het bijzonder en buitengewoon wat hier gebeurde of was het gewoon topsport? Waarom organiseerden we eigenlijk aparte spelen? Hoe moesten de atleten eigenlijk gezien worden? Sommige atleten wilden helemaal niet onder een bijzondere noemer zoals handicap vallen. Anderen lieten zich portretteren als superhumans. Waar wilden we de nadruk op leggen: gelijkheid, verschil, of allebei? De discussies bevestigden weer eens dat disability bij uitstek een contested concept is en daarom de aandacht van historici verdient.

Het gastinstituut waar ik werk ligt in het centrum van Londen, in Camden. De London School of Hygiene and Tropical Medicine heeft een klein historisch centrum dat gespecialiseerd is in de geschiedenis van public health. Slechts één van de onderzoekers werkt echt op het gebied van disability history. Dat is geen verrassing. Naar mijn indruk bestaat het internationale onderzoeksveld disability history vooral uit individuele onderzoekers die her en der gevestigd zijn. Een expertisecentrum voor het bredere veld van disability studies staat in Leeds. Aangezien daar nauwelijks historici werken en omdat Londen wat betreft bibliotheken en archieven veel meer te bieden heeft, heb ik voor deze plek gekozen. Bovendien vind ik het interessante van disability history dat het met allerlei historische thema’s is te verbinden. Ik ben benieuwd wat gesprekken met mijn tijdelijke collega’s gaan opleveren. Virginia Berridge, die als hoogleraar leiding geeft aan het centrum, heeft bijvoorbeeld veel nagedacht over de relevantie van geschiedenis voor beleid. De inhoud van een presentatie over mijn proefschrift die ik eind november op een symposium van het ministerie van VWS en de UvA moet geven, hoop ik een keer met haar bespreken.

Op loopafstand van mijn werkplek liggen een aantal prachtige collecties: de British Library, de Wellcome Library en het documentatiecentrum van de Royal National Institute for the Blind. De eerste weken doe ik vooral literatuuronderzoek in de Wellcome Library. Die bibliotheek is onderdeel van de Wellcome Trust, een enorm fonds dat allerlei onderzoek bekostigd dat op een of andere manier iets met geneeskunde en gezondheid te maken heeft. Zo subsidiëren zij ook het centrum waar ik deze twee maanden gastonderzoeker ben. De Wellcome is een fonds dat het erg belangrijk vindt om een breed publiek te informeren. De bibliotheek is dan ook gevestigd op een centrale plek en in een multifunctioneel gebouw. Aan de buitenkant nodigen banners uit om een kijkje te komen nemen. Op de begane grond zijn een moderne lunchroom en een bookshop gevestigd, die het gebouw een laagdrempelige entree geven. Via een glazen deur loop je een tentoonstellingsruimte binnen waar momenteel Superhumans valt te bekijken, een mooie tentoonstelling over de manieren waarop via wetenschap en techniek geprobeerd wordt de grenzen van het lichaam te verleggen.
De bibliotheek ligt op de tweede verdieping en is moderner dan ik had verwacht. De centrale zaal is klassiek ingericht met in het midden tafels en aan de wanden enkel maar boeken met halverwege een balkon. Op het balkon staan namen van grootheden als Aristoteles. Het heeft iets plechtigs, maar niettemin is het heerlijk studeren hier. Ik ervaar weer dat een open opstelling een groot goed is. Op zoek naar een bepaald boek vind je altijd weer andere interessante boeken, die niet meekomen als je een boek vanuit een gesloten opstelling laat bezorgen. Alleen het oudere materiaal staat hier in de gesloten opstelling. Neuzend tussen de boeken kom ik regelmatig Nederlandse titels tegen, waaronder ook een aantal boeken die ik vlak voor vertrek nog als een razende las; in Londen zou ik ze immers niet tot mijn beschikking hebben. De bibliotheek heeft echter boeken uit allerlei landen staan. De Wellcome denkt groot. Het is indrukwekkend wat het geld van sir Henry Wellcome allemaal mogelijk maakt.

dinsdag 28 augustus 2012

Sommige dingen zijn zo leuk ...


Een praktische oplossing bestaat aan de Vrije Universiteit, waar studenten een archiefstage kunnen doen. Er is een goede relatie met het Protestants Documentatiecentrum (dat aan de VU verbonden is). Daar kunnen studenten niet alleen kennismaken met archieven, maar ook daadwerkelijk een archief ontsluiten. De stagiair krijgt een archief toegewezen en de opdracht een toegang op dat archief te maken.

Jac. Biemans en Ruud Yap, ‘Archiefrat of boekenwurm? Geschiedenisstudie en archiefonderzoek’ in Archievenblad, een uitgave van de Koninklijke Vereniging van Archivarissen (KVAN), jaargang 115, nummer 10 (december 2011)

woensdag 23 mei 2012

Met een boek de tuin in

En nu even iets heel anders. Hier aan de VU hebben we een mensa, een aula, een auditorium en zalen heten aurora, atrium of agora. Kortom, we doen er alles aan om toch maar te laten zien dat we noch van de straat, noch van gisteren zijn. Het klassieke is ons lief. Het is dat het eigenlijk niet meer kan na de Mammoetwet, maar anders was Latijn hier nog steeds de lingua franca.

Maar dat stukje beschaving is flinterdun en bij die naambordjes op de deuren houdt het ook wel zo’n beetje op. Een auteur als Marcus Tullius Cicero (106-43), daar val ik als HBS-sertje door de mand, latinisten schrijven waarschijnlijk gewoon Cicero, enfin die dus, zou waarschijnlijk door de huidige VU-bestuurders niet worden gewaardeerd. Ik weet niet waar de man het heeft opgeschreven, maar ’t wordt aan hem toegeschreven en dat is ook wat. Prachtcitaat: Wanneer je een tuin hebt en een bibliotheek, dan heb je alles wat je nodig hebt. En dat bedoel ik nou, van Cicero zouden ze hier aan de VU niets meer moeten hebben. Immers de Hortus moet op de schop wegens iets groters, iets mooiers of iets nieuwbouws en wat de bibliotheek wordt aangedaan krijgt langzaam aan Kafkaiaanse trekken.

Tuin en bibliotheek komen prachtig samen in een boek dat meehelpt de Hortus open te houden. Liefde in uitvoering. Een portret van de Hortus. Prachttitel. En een prachtboek (uw scribent kreeg een sneak preview) en het wordt de moeite meer dan waard. Er is een actieprijs dus kijk gauw op de website en bestel.

Toch ook nog even vooruitblikken naar een ander, al zeg ik het zelf prachtboek. Paul Werkman en Rolf van der Woude publiceren op 15 juni aanstaande Bevlogen theologen. Geëngageerde predikanten in de negentiende en twintigste eeuw. Dat gebeurt op een symposium in het auditorium en het symposium is vrij toegankelijk. Wel even aanmelden in verband met de hapjes en de drankjes. Het wordt een boeiende middag over de vraag of een predikant of theoloog in een seculiere samenleving nog een bevlogen maatschappelijk vernieuwer kan zijn, of dat hij zich moet concentreren op zijn taak als pastor. In het boek staan de portretten van P. Hofstede de Groot, O.G. Heldring, H.W. Witteveen, L. Lindeboom, F. Domela Nieuwenhuis, J.C. Sikkel, J.R. Slotemaker de Bruïne, A. van der Heide, J.W. Kruyt, W. Banning, C. Veenhof, K. Strijd, A.E. Ruys, J.A. Koster en A.B. Harrewijn; theologen die stuk voor stuk een keuze maakten. Kijk even op onze website en meld u aan.

En van het weekeinde met een boek de tuin in. Marcus T. wist het al, meer heb je niet nodig!

Bovenstaande stond er allemaal net op, verrast de VU Boekhandel ons met een mok met Kuypers afbeelding. De kop van Kuyper, zoals geschilderd door Hendrik Johannes Haverman. In het echt een voornaam portret dat in de Forum zaal hangt. De Forumzaal is wat moeilijk toegankelijk voor gewone stervelingen, daar wordt namelijk grootschalig vergaderd en/of gepromoveerd. Dus als je dat niet doet wordt het moeizaam. Kom dan maar kijken bij ons in de gang, tegenover 1B-30 hangt een fraaie reproductie. Of nog beter, hol naar de VU-Boekhandel en koop die mok! En teken dan gelijk in op het Hortusboek. Dan kun je straks met Kuyper en koffie en dat boek je tuin in. Ik ga dat in elk geval zeker doen.

vrijdag 4 mei 2012

Bank

‘Moet het nu hier ook al over banken gaan?’ Hoor ik menig lezertje (Menig lezertje? Vooruit dan maar, Het lezertje) denken. ’t Antwoord is ja. Want er is een gloednieuwe bank, een beeldbank of eigenlijk de UB VU Beeldbank en die is, om die rode hotelgids te citeren, de moeite van het omrijden waard. Via deze link ben je binnen. Maar doe dat nou niet voor dat je dit stukje uit hebt gelezen, ik tik dit niet voor mezelf.

In de beeldbank kun je je vergapen aan kleitabletten, aan middeleeuwse handschriften maar ook aan moderne, aan gegraveerde portretten, aan historische landkaarten, aan een van de mooiste collecties kerkboeken ooit, aan foto’s uit het VU-, ARP- en het gereformeerd-verleden en aan films. Het is het soort beeldbank waarin je, net als in, laten we zeggen een hortus gaat rondkuieren. Je kijkt eens hier, dan weer daar, snuffelt hier wat, blijft daar hangen en vergeet inmiddels hoe laat het is geworden. Maar net als een hortus er niet alleen voor de pret is, is deze beeldbank dat ook niet. De collecties zijn stuk voor stuk unieke bronnenverzamelingen waar onderzoek aan en mee te doen is. En anders dan bij zo’n universitaire tuin hoef je hier de deur niet voor uit. Nu ja, je kunt natuurlijk ook met je moderne leesding lekker in de hortus gaan zitten.

Waar ik het echt even over wil hebben is over die films. De VU was er relatief vroeg bij en liet al in 1935 een propagandafilm maken. De regisseur van die film was niemand minder dan ‘Meneer Dick Laan’ (die als filmpionier z’n sporen verdiende en later de geestelijk vader van Pinkeltje werd). De film werd vertoond op toogdagen in het land waar leden van de ‘Vereeniging voor Hooger Onderwijs op gereformeerde Grondslag’ bijeenkwamen. Het is een prachtig tijdsbeeld geworden; natuurlijk, in zwart/wit en zonder geluid en de beeldtaal en het verteltempo is anders dan we inmiddels gewend zijn, maar met wat eigen muziek op de achtergrond is het een zeer onderhoudende en informatieve film. En studieobject. Want over de totstandkoming van de film is een hoop te vertellen en uit te zoeken. En we kunnen er ook weer “Kent U ‘m of bent U ‘m” mee spelen: Wie een voorzaat herkent wordt met klem verzocht met ons contact op te nemen.

En we hebben een film teruggevonden. Ik loop al een tijdje bij de VU rond en wist van het bestaan van die film niets. Helemaal niets. Van de bijeenkomst waren wat foto’s. Die kenden we wel. Maar een film? In 1937, Kuyper is dan honderd jaar daarvoor geboren en Vrouw-VU Hulp beëindigd de eerste vijf jaar van het spaarplan – de VU-busjes – waarvan de opbrengst voor de vijfde faculteit bestemd is. In de Apollohal is een grote en grootse bijeenkomst  georganiseerd met een massa bezoekers, Colijn als hoofdspreker en een filmreportage dus. Maar, en ondanks de grote opgetogenheid omdat we de film terugvonden, het is een stomme film. Wat had ik daar graag geluid bij gehad. Maar de beelden zijn prachtig.
Er zijn nog veel meer films, dus zo direct naar de bank.

Teruggevonden? Was die film dan kwijt? Ik hoor het de lezer bijna denken. Nee, kwijt is er hier niets. Maar soms, en dat was zo in dit geval, zit er een verkeerd label op een doos. En dan heb je een digitaliseringsproject nodig waardoor alles weer eens overhoop wordt gehaald en alle dozen en lades worden opengetrokken. Dus teruggevonden op die manier.

In gymnasiale tijden zette je dan ‘Tolle lege’ boven een stukje als dit. Maar het Latijn voor het alternatief ontbreekt me. Dus eindig ik maar met “Kom er eens kijken”, hoewel dat dan weer voor een ander jaargetijde van toepassing lijkt.